Het is maandagochtend 5 januari 1970. Na de ontberingen in
Sennelager (D) met rond de min 15 graden vorst in een tentje en de sneeuw,
wachtte ons de dienstplichtigen van lichting 69-4 een andere uitdaging. De
Charlie compagnie van het 44e Pantser Infanterie Bataljon uit Zuidlaren ging
haar gevechtstraining verder uitbouwen met een verblijf van twee weken bij het
Korps Commando Troepen te Roosendaal. Voor de Nederlandse dienstplichtige was
'Roosendaal' het synoniem voor 'afzien' cq bijna doodgaan. Meer dan tweehonderdduizend
dienstplichtige soldaten zijn bij de commando's door de mangel gehaald van de oefening
'Pantserstorm'. Twee weken hindernisbaan, klimtoren, sjouwen, kippen slachten,
brandnetels koken, gras vreten, roeien, gevechtsacties, zweten en klappertanden
en vooral : zien dit alles te overleven. Onderweg naar Roosendaal reed een van
de wagens in de buurt van Jutphaas om onverklaarbare redenen van een talud af. De wagen belandde op z'n kop in een sloot. Gevolg : 2 dode en een paar gewonden. De verongelukte maten waren soldaat Jansen uit het Limburgse Eijgelshoven en soldaat Walinga uit Wirden (Fr). Niks
bijzonders. Althans zo deed de legerleiding ons doen geloven. Er werd gereageerd alsof
het een lekke band betrof en geen omgekomen maten. Verbijstering alom. Een valse start dus.
In de kazerne
aangekomen wachtte ons geen een minuut stilte, maar een inspectie van de kleding. Een kapitein van de
commando's (uiteraard met snor) kneep ons af. Al het wintergoed moest uit. Dus
geen ondergoed met lange mouwen en/of pijpen en ook geen voeringen in de jas of
wanten of (muts)sjaal. In de kou moesten we ons onder luid gebral van al het
overbodige ontdoen. Het deed me even denken aan bepaalde situaties in de 2e
Wereld Oorlog. De commando's zelf liepen rond in een overal met daaronder
alleen een onderbroek. En het was toch echt rond het vriespunt. We moesten op
stretchers in een grote tent slapen. De koude wind waaide onder de tent en het
canvas van de stretcher door en mijn rug bevroor 's nachts. De halve puptent als
onderlegger hielp nauwelijks. De eerste week was het veel stormbaantjes (een
soort hindernisbaan) nemen, al dan niet met bepakking. Lopen dan wel speedmarsen
moesten we ook veel. Trouwens, gewoon lopen kende men daar niet bij het KCT.
Alles moest minstens in looppas. We moesten ook een toren beklimmen van zo'n 25 meter hoog. Vanaf die hoogte moesten we met een tokkel (stukje touw met twee
houten handgrepen aan de uiteinden) naar beneden suizen langs een touw dat vanaf
de toren naar de begane grond was gespannen. Vette shit dus. Vooral dat
sprongetje van dat zitplankje op ruim 20 meter hoogte het luchtledige in was voor velen de eerste keer een flinke drempel. Net alsof je zelfmoord pleegde op commando : "Gooo!!" Voor
anderen bleef het een te hoge drempel. Maar de keus was ook niet eenvoudig : de
ziekenboeg of Pantserstorm. En de ziekenboeg was voor watjes. De ijskoude
stalen constructie deed je handen bijna vastvriezen en herinnerden je extra aan
het gemis van handschoenen. In de eerste week ijzelde het geregeld. Dus het
lopen en vooral het speedmarsen (3 minuten hard en 1 minuut gewoon lopen met
bepakking op je rug) verliep soms wel héél erg gladjes. Er werd heel wat
gevloekt. De verkrampte manier van lopen deed me ook kennismaken met spieren
waarvan ik het bestaan tot dan niet afwist.