Ingerukt, mars!
Samen met nog een paar anderen van onze lichting 69-4 zat ik
in de zogenaamde Contact Commissie. Wij probeerden de belangen van onze
dienstplichtige maten te behartigen. Dat viel niet mee in die tijd,
want de democratie was in het leger compleet onvindbaar. We spraken met de
kapitein Peters over bijvoorbeeld onze haardracht. Die mocht toch best wat langer. En
liever niet meer op vrijdagmiddag na het laatste appèl alsnog naar de kapper gestuurd worden,
omdat het haar te lang was. Met "te lang" werd dan bedoeld dat het
haar de oorschelp raakte. Dat gebeurde bij soldaten met flaporen na een veel
langere tijd dan bij de rest met normale oren. En dat was dus niet eerlijk. We
wilden ook liever op zaterdag bij de eigen kapper in de stoel. De maandag erop
mocht het dan gecontroleerd worden. Maar Peters was zoals altijd onvermurwbaar.
Hij liet telkens merken dat hij en niemand anders de baas was. Dat overleg vond
van onze kant altijd staande plaats. Weliswaar in rust, maar toch. Peters zelf
zat dan achter zijn bureau en wij stonden dan voor hem.Hij had altijd een
venijnige blik in zijn kraalogen en kon schreeuwen als de beste. We hadden het
handboek soldaat goed bestudeerd en dat vond de kapitein niet leuk. Telkens als
hij zijn standpunt ondermijnd zag door onze kennis van de regels, riep hij met
rode kop : "Ik ben hier de baas! Geeft acht! Ingerukt, mars!" En dan dropen we maar
weer af naar onze kamers, om verslag uit te brengen van weer een mislukt
overleg. Tijdens oefeningen was Peters heel vaak ziek. Tenminste dat werd
gezegd. Dan nam luitenant Drolinga het stokje over. Die was ook beroeps, maar
hij had vreemd genoeg net als bepaalde beroepssergeanten menselijke trekjes.
Dus die was wel te pruimen.