Aan de verliezende hand

Nu ik wat langer onder de wapenen ben, begin ik te wennen aan mijn omstandigheden. Per saldo is het voor mij wel een geldverslindend nutteloos gebeuren. Oké, ik word zelf weer een ervaring rijker. Het leger zoals ik dat nu meemaak is een achterhaald fenomeen, met ouderwetse, soms hilarische, vastgeroeste ideeën over oorlogvoering. Ik bedoel wie gaat er nou een mitrailleursnest dat zich op en kale heuvel bevindt bestormen?  Dan bel je toch even de maten van de luchtmacht of de mortiergroep? Of met een loodzware houten roeiboot een 'verrassingsaanval' uitvoeren?
Het materieel en de uitrusting is verouderd, storingsgevoelig en niet berekend op de taken. Van de 8 Centurion tanks die op oefening meegingen, waren er binnen drie dagen 6 kapot. De Duitsers in hun Leopards stoven lachend voorbij. Ik zou me bijna spontaan gaan camoufleren om het schaamrood op mijn kop te bedekken. En waarom mij gezegd wordt dat ik me moet scheren en mijn schoenen moet poetsen terwijl ik onder hevig vijandelijk vuur lig, is me ook een raadsel. Of bestaat de vijand soms louter uit vrouwelijke soldaten? Doe mij maar meer munitie. En dan al die strikt tijd gebonden zaken. Of zijn dat afspraken met de Rooie Rakkers? "Jongens, dit weekend niet aanvallen hoor, want we hebben  verlof!" Iedereen weet wanneer ie over het hek kan, omdat de rondes van de wacht ook op vaste tijdstippen plaatsvindt en publiekelijk bekend zijn.
Wie een oorlog wil winnen, moet goed gemotiveerde militairen hebben. Maar aan psychische begeleiding wordt niets gedaan. Zelfs niet na ernstige incidenten. Eerder het tegenovergestelde : het komt allemaal erg demotiverend over. Kortom, zonde van al dat geld en de tijd. Nog twee maanden. Misschien ben ik dan vrij.

Aan de drank

Mijn cola vlug even geruild voor een pilsje...
Zelf was ik niet zo'n drinker. Van alcohol werd ik slap en slaperig. Dus dat schoot niet op. Ze hebben me wat dat betreft vaak genoeg uitgeprobeerd. Als er gedronken was werd in de meest fatsoenlijke situatie met een vuilnisemmer naast het bed geslapen. Er waren ook maten die uit bed gingen op zoek naar de wc. Die konden ze dan niet vinden. Ze trokken dan een kastdeur open om enigszins verdekt de maag of blaas te legen. Van goed richten was natuurlijk geen sprake. Vaak dacht ik dan : "Wat die hij daar nou? Dat is zijn kast helemaal niet!"
Later lapten we wat geld bijeen om een eigen bar te maken. De Compagnies bar bevond zich op zolder.  Daar was het leuk toeven de laatste maanden. Maar voor we afzwaaiden moest de boel weer afgebroken worden, zodat de volgende lichting er weer een kon installeren. Geheel dus volgens het ambtelijke systeem : geldverslindend nutteloos gedoe.

Exercities

Het 44e Pantserinfanteriebataljon in 1970 te Zuidlaren
Gedurende de opleidingsperiode (o.l.v. de beroepssergeanten Van der Laan -miste een vinger of duim- en De Vries) werd ons van alles geleerd middels luid uitgebraakte commando's. We werden zo gedrild, dat ik zo weer zou kunnen marcheren en veldoefeningen doen. Het meest vermoeiende vond ik toch wel het dragen van mijn Fal. Van dat zware geweer kreeg ik tijdens het marcheren een verkrampte arm. Ik moest de Fal met de hand onder de kolf rechtop tegen mijn schouder houden.  Ik had ook moeite met rechtdoor lopen als ik mijn hoofd bij wijze van groet naar rechts moest draaien. Vreemd genoeg lukte dat mij wel als ik mijn hoofd naar links draaide. Het marcheren zelf ging verder goed, zij het sommige commando's nauwelijks te verstaan waren. Zo werd Geeft acht! vaak uitgeschreeuwd als "Gee ajt!" of  "Op de plaats usjt!" "Ingerukt......ash!" (Ingerukt , mars!). Ik ging maar telkens op het eerste woord af.
We hadden ook een paar telgangers in het peloton en mensen die niet zo snel het onderscheid konden maken tussen links en rechts. Voor hen kwam vaak het advies, dat links is waar je duim rechts zit. Dat maakte de verwarring nog groter, dus dat schoot niet zo op. Op het commando 'Peloton Halt!' Moesten we na het woord 'Halt', tellen door in gedachte te zeggen : 'en sta stil'. En bij het woord 'stil', moesten je voeten naast elkaar staan. Met die lompe schoenen aan kon je goed horen of het allemaal gelijk ging. We hebben een aantal strafexercities moeten doen. Deels omdat we het marcheren niet goed deden. Vaak gebeurde dat met opzet. En deels vanwege een strafmaatregel wegens wangedrag. Dat laatste was 's avonds, maar dat vonden we niet erg omdat de sergeant dan ook moest overwerken.

Een getuigenverklaring


Tijdens een oefening brak een stoeipartij uit tussen de manschappen van onze groep. Hierbij werd geprobeerd onze groepscommandant in een sloot te gooien. In een poging dit te voorkomen, greep hij zich vast in het gras. Maar helaas lagen daar scherven van een kapotte fles. Gevolg was dat hij een paar pezen van zijn vingers doorsneed. Omdat we op oefening waren gingen wij er vanuit, dat de dienstplichtig sergeant direct weg zou gaan om naar een ziekenhuis vervoerd te worden. Maar de kapitein verbood dat. De sergeant moest nog maar een paar dagen wachten, dan zouden we immers terugkeren naar de kazerne.
Na aankomst in de kazerne bleek dat de pezen niet meer gehecht konden worden. De sergeant was veel te laat gekomen. Later heeft de (inmiddels afgekeurde) sergeant een claim ingediend en daarbij de gang van zaken beschreven. Wij hebben als groepsleden een getuigenverklaring ondertekend, wat ons niet in dank werd afgenomen door de kapitein. Hij wilde dat we die verklaring zouden intrekken, zodat ook dit voorval gewoon in de ambtelijke doofpot zou belanden. Maar dat hebben we dus niet gedaan.

Gestraft

"Korporaal! Hier komen!",schreeuwt de luitenant. Ook hij is net als ik op herhaling. We zitten dit keer in Ossendrecht, bij het 51 ste Infanteriebataljon. Bijna de hele compagnie van het 44ste Painfbat lichting 69-4 is in januari 1973 op herhaling, dus ik zie weer veel oude bekenden. De luit was in 1969 dienstplichtig vaandrig. Als ik voor de luit sta, vraagt hij bits : "Waar is je naamplaatje?!" Ik voel met mijn hand in mijn nek, waar niets zit en antwoord :  "Zeker ergens verloren". Dan haalt hij zijn hand van achter zijn rug vandaan en houdt hij een kettinkje met de hondenpenning voor mij gezicht. Terwijl het plaatje voor mijn neus heen en weer bungelt, snauwt hij  : "Jij was het dus gisteravond". Tja, gisteravond. Of eigenlijk 's nachts. Omdat de luit zo fanatiek begon tijdens de opkomst, hadden we hem met z'n drietjes te grazen genomen op de hei, tijdens een nachtoefening. Terwijl we hem vastbonden had ie als een mager varken gegild, de schijtluis. Toen heeft ie blijkbaar die hondenpenning van mijn nek getrokken. "Als je me de namen geeft van die andere twee, krijg je maar één dag verzwaard arrest", probeerde hij, "en anders drie!"
Het werden er dus drie. Na een dag kwam ie weer langs om even bij te praten. Toen heb ik hem maar verteld waarom we het gedaan hadden. Hij moest er toen wel een beetje verlegen om lachen. Als een boer met kiespijn. De luit schold mij de resterende dagen toen maar kwijt.

Een koude douche

We gingen dus heel vaak op oefening. Meestal in (West) Duitsland. Zo zijn we een paar keer in de buurt van Bielefeld geweest. De eerste keer was hartje winter. We sliepen met z'n tweetjes in een puptentje. Elke dienstplichtige had een half tentje en met z'n tweeën hadden we dus één hele. De enige goede rekensom, die ik in die 1,5 jaar had  geconstateerd. In zo'n compleet tentje sliep je dan met je holmaatje. Het vroor in die maand januari 1970 gemiddeld 15 graden. Wassen of douchen ging dus niet. Alles bevroor, ook je kleding en veel voeten. En bij sommigen zelfs de hersens naar later zou blijken. Maar na twee weken kregen we de kans om ons te douchen. We moesten er wel in veldloop naar toe. Dus dat was 10 km hardlopen. We kwamen bezweet, maar opgewekt aan bij een boerenschuur, waarin een aantal metalen leidingen was opgehangen, met hier en daar iets wat op een sproeier leek. Een oude man met soldatenpet op bediende de met hout gestookte verwarmingsketel. Toen we die ouderwetse installatie zagen, zei een van de maten tegen die oude Duitser : "Was kommt d'raus? Gas oder Wasser?" Die oude baas werd zo woedend, dat hij tierend een emmer water in die kachel smeet, het overgebleven hout in een kruiwagen gooide en wegstiefelde. Niet veel later stonden we klappertandend onder een ijskoude douche. Niet iedereen, want tussen al die zandhazen bleken toch ook een paar mietjes te zitten.

Op een rij

Voor elke oefening die een aantal dagen duurde, werden latrines gegraven. Dat waren geulen, waar je boven moest zitten of staan om je behoefte te doen. Meestal lag er een lange plank met zo'n zestal ronde gaten waar je je kont in kon laten zakken. Op de kazerne hadden we die ook in kleinere uitvoering om glazen bier mee rond te brengen. Vaak lagen er twee rijen planken met gaten naast elkaar, zodat je met de rug tegen elkaar zat. Na het eten, hoe kan het ook anders, was het steevast : "Schijten!" geblazen. Dan gingen we gezamenlijk naar de latrine, in groepjes van zo'n 12 man. Sommigen namen leesvoer mee, anderen rookgerei of snoepwaar en/of alleen maar een mond vol rare verhalen. Dan zaten we gezellig naast elkaar en luisterden we naar elkaars kontgeluiden en maakten daarbij complimenterende opmerkingen zoals: "Die klonk goed Willem! Jullie Indo's hebben ook van onderen muzikale kringspieren!" of "Hé had jij hachee bij je andijvie?" of gewoon :"Wat zeg je?" En als het niet zo direct lukte met de stoelgang kreeg je een goed advies, waarvan de best scorende : "Denk eens aan je schoonmoeder" was. De werkdag werd natuurlijk ook doorgenomen als ook veel belangrijkere zaken. Privé zaken dus. Tussendoor ging de shag en snoepzak rond. Het latrine ritueel werd steevast afgesloten door Bertus, die een stukje voorlas uit één van de vele Donald Duckies die hij meenam. Dat ging gepaard met veel dubbelzinnige, vaak puberale opmerkingen. Aan het eind van de lezing scheurde Bertus de bladzijden er één voor één uit en gaf deze met zijn zegen aan de maten door. Die bladzijde was om de kont mee schoon te vegen. Zo'n dagelijkse bijeenkomst was altijd een warm en gezellig gebeuren. Goed voor de teambuilding dus.

Oorlogje spelen

 We zijn inmiddels al weer een tijdje ouwe stomp. In november 1970 zwaaien we af. Het is al een stuk rustiger geworden, wat oefeningen betreft. Vandaag gaan we als vijand tegen een stel oliebollen van de jongste lichting aan de slag. We gaan naar Anloo. Omdat we precies weten, wat die oliebollen te horen krijgen (we hebben zelf immers ook die opleiding gedaan) stemmen we onze tactiek daar op af. We besluiten geheel af te wijken van de standaard werkwijze. Dus we klimmen met onze wapens de bomen in en gaan dus niet ergens langs de route verscholen op de grond liggen.
Na een tijdje krijgen we het bericht, dat de oliebollen eraan komen. En ja hoor, als we naar beneden kijken, zien we twee verkenners in hun nieuwe uitrusting aankomen kakken. Ze kijken goed om zich heen, maar niet naar boven. Want dat is hen niet geleerd. Een eind verderop geven de verkenners het teken "volgen". Even later komt de rest van de meute aan lopen, met een sergeant helemaal achteraan. We wachten geduldig tot de laatste man onder ons doorgelopen is. Dan breekt de hel los. De mannen in de bomen openen het vuur op het peloton oliebollen. "Vijand op 6 uur!! Dekken, dekken!!"schreeuwen de sergeanten. Het complete peloton wordt afgeschoten, inclusief twee sergeanten.

De sergeanten zijn woest. Niet op hun oliebollen, maar op ons. "Dit is niet de afspraak!", briest één van hen naar boven. "We doen dit over en kom onmiddellijk uit die bomen", schreeuwt hij kwaad. "Hé, het is toch oorlog! Jullie hebben verloren!", waagt één van ons triomfantelijk te roepen. Maar de beide sergeanten kunnen niet tegen hun verlies. "Jullie gaan op rapport als je niet doet wat  ik zeg", dreigt een van hen. Als we weer op de grond staan, gaat het spelletje opnieuw beginnen. Maar nu zoals de sergeanten het willen, zodat ze kunnen winnen.

Wapeninspectie!

Aan het eind van de week moest er onderhoud gepleegd worden. Donderdagavond werd de slaapzaal onder handen genomen, gevolgd door een inspectie. De sergeant trok dan een witte handschoen aan en ging dan met een vinger over de kasten, plinten, vensterbanken enz. Vrijdag was er vaak wapenonderhoud. Dan moest je het persoonlijk wapen schoonmaken. Ik beschikte over een geweer, FAL (Fusil Automatique Legère) genaamd. Eerst werd het gedemonteerd, zodat je alle delen goed kon reinigen. Daarna werd de boel weer in elkaar gezet. Ik herinner me nog dat ik tijdens een van de eerste controles te horen kreeg dat 'half Anloo' (ons oefenterrein) nog in de loop van mijn FAL Aan het eind van de week moest er onderhoud
gepleegd worden. Donderdagavond werd de slaapzaal onder handen genomen, gevolgd door een inspectie. De sergeant trok dan een witte handschoen aan en ging dan met een vinger over de kasten, plinten, vensterbanken enz. Vrijdag was er vaak wapenonderhoud. Dan moest je het persoonlijk wapen schoonmaken. Ik beschikte over een geweer, FAL (Fusil Automatique Legère) genaamd. Eerst werd het gedemonteerd, zodat je alle delen goed kon reinigen. Daarna werd de boel weer in elkaar gezet. Ik herinner me nog dat ik tijdens een van de eerste controles te horen kreeg dat 'half Anloo' (ons oefenterrein) nog in de loop van mijn FAL
zat. Zelf zag ik niets, dus wachtte ik de 2e inspectieronde af. Toen sergeant De Vries mijn wapen weer controleerde zei hij : "Nu is ie pas echt schoon,
neus." Ik keek hem ongelovig aan en zei : "Hoe kan dat nou, ik heb
er helemaal niets mee gedaan." Dat was een antwoord van een wijsneus en ik was in zijn ogen een gewone neus. Het resulteerde in de FAL drie keer uit elkaar en in elkaar zetten. Dat kon ik inmiddels blindelings. Na de inspectie moesten de wapens naar de wapenkamer gebracht worden. Als het wapen bij de 'wapenpik' was ingeleverd, kreeg je een metalen plaatje met het wapennummer erop. Later, als je het wapen ging ophalen, moest je dat plaatje weer inleveren. Het toezicht erop was matig. Er waren jongens, die weleens een wapen in het weekend mee naar huis namen. Eén heeft er zelfs thuis mee geschoten! Tijdens een ruzie met zijn ouders, schoot hij met zijn Uzi een magazijn losse flodders in de huiskamer leeg.

Slag gewonnen

Gelukkig brak verder in het jaar 1970 een goede zomer aan en gingen we weer voor een paar weken naar (West) Duitsland. Het voordeel van al die oefeningen is, dat de tijd voorbij vliegt en je niet op de kazerne hoeft rond te hangen. De oefening Big Ferro ( of was het Ferro Plus?) werd regelmatig onderbroken, omdat het zacht geworden asfalt door de zware voertuigen vernield werd.
We reden alles omver wat in de weg stond om onze gevechtsposities in te nemen. Zo gebeurde het dat we in de omgeving van Syke met de YP een complete muur plat reden, omdat we niet twee meter meer naar links mochten staan. Ook reden tanks en pantserwagens pardoes de akkers op, waar de gewassen op de oogst stonden te wachten. Achter ons aan kwam een schade-expert, die de onnodig aangerichte schades opnam. Tijdens die oefening moesten we o.a. de rivier de Weser oversteken in zogenaamde aanvalsboten. Dat waren
ordinaire zware houten roeiboten, die we op het pantservoertuig meenamen. Gevolg was, dat met dat warme weer de luiken niet open konden. Het weekend, in het plaatsje Syke, brachten we door met het onderhouden van onze uitrusting inclusief de wapens. In dat bewuste weekend hadden we mot met de legerleiding. We mochten niet afhangen (= in gemakkelijker outfit rondlopen). Maar toen we dreigden Big Ferro in de soep te laten lopen, door maandag niet te roeien maar ons in die boten gewoon de Weser af te laten drijven, kregen we alsnog toestemming om af te hangen. Onze eerste overwinning op het kader, dat zich steeds meer begon te realiseren dat hun succes afhing van onze inzet en motivatie.

Afgestraft

Het is vrijdagmiddag. De week is voorbij gevlogen. Op de kamer hebben we de wekelijkse inspectie voor de bedden. Alle kasten en bedden worden gecontroleerd. Hier en daar moet er nog wat recht gestreken worden. De vaandrig, afkomstig van de KMA in Breda, doet zoals gewoonlijk op fanatieke wijze zijn best. Hij heeft de gewoonte om ons flink te sarren en uit te dagen met zijn arrogante grote bek. Dankzij hem hebben we heel wat straf uren op de stormbaan doorgebracht of gewoon in de stromende regen gestaan. Als een kledingstuk niet goed gevouwen is, trekt hij de hele kast om. Wie ingaat op zijn pesterijen, zit het weekend vast. Als hij bij de kast van soldaat Stoffer*) komt, trekt hij een foto van de binnenkant van de deur af. Vervolgens gaat hij voor de soldaat staan en vraagt : “Is dit spook soms van jou?”, terwijl hij de foto van diens vriendin grijnzend voor hem houdt. Als in een flits grijpt Stoffer in zijn kast en drukt de vaandrig een bajonet op de keel. De punt steekt in zijn strot. Er stroomt een beetje bloed over zijn puntige adamsappel. Stoffer’s ogen puilen uit. Hij bijt de vaandrig zacht, maar voor iedereen  hoorbaar toe : “Als je nog één keer zoiets flikt, snijd ik je strot af!” De anders altijd zo stoere vaandrig stottert uit zijn anders altijd grote mond zachtjes “Ja”. Tussen zijn glimmende zwarte schoenen zie ik een druppels bloed op de grond verschijnen. De man met de grote bek is zowaar een angsthaas geworden! Op een rustige manier doet Stoffer zijn bajonet weer terug in de kast en gaat weer in de houding staan. De vaandrig rent de kamer uit. Na vijf minuten wachten gaan we naar buiten, naar het plein voor de eind inspectie. De vaandrig, die net met zijn stage was begonnen bij ons op het peloton, hebben ik daarna nog één keer gezien. Met een grote pleister op zijn strot stiefelde hij over het square.

*) naam veranderd 

In de soep

De groep waarvan ik deel uitmaakte, de Bravo groep, bestond uit een aantal geweerschutters (vd Brink, Van Tessel, Werkman en ik), een radioman (Dollekens), een MAG duo (Bakker en Fien), een boordschutter (Hoek), een chauffeur (v.d. Hoeven) en een groepscommandant (Oortman). De laatste was een dienstplichtig sergeant, die na enige tijd vertrok. Hij had op oefening zijn hand opengehaald aan een stuk glas, tijdens een stoeipartij. Als plaatsvervangend commandant, moest ik zijn plek innemen. Gelukkig maar, want onderin die YP was ik altijd wagenziek. Nu moest ik achter de chauffeur in het geopende luik gaan staan. Lekker in de buitenlucht.
't was koud
Met één van de geweerschutters, Bertus Boersma, sliep ik in een puptent tijdens de oefeningen. Bertus was een zeer bleke jongen (of was ik nou zo bruin?) met rood haar en een bril. Hij had een vooruitstekende kin en een wat ingevallen gezicht. Bertus beschikte over een scheerapparaat op batterijtjes, waarmee hij elke ochtend zijn rode stoppels van zijn witte gezicht maaide. Bertus was weliswaar een rustige en vooral serieuze jongen, maar hij deed gewoon mee met de rest. Eigenlijk moest dat ook wel, anders werd je dagelijks te grazen genomen.
Tijdens een oefening in Duitsland, kropen we zoals gewoonlijk weer vroeg in de slaapzak. We konden het altijd goed met elkaar vinden, ook al vertelde hij nauwelijks iets over zijn privé leven. Het was hartje winter en de temperatuur daalde 's nachts tot zo'n min 20 graden. We hadden een
gasbrandertje bij ons, waarmee we de tent verwarmden. Dat ding werd heel even aangestoken, omdat we maar één reserve tankje hadden. Op een avond besloot Bertus even wat tomatensoep in zijn metalen mok op te warmen. Terwijl ik vanuit mijn slaapzak naar zijn kookkunst lag te kijken, viel de mok dampende soep van het brandertje. Bertus vloekte de puptent bol en schold alle dieren uit het bos van Sennelager. Toen begon hij met zijn lepel de soep van zijn slaapzak te schrapen. "Laat maar lekker liggen, man" zei ik, "morgenochtend kan je het er zo vanaf schudden".  En dat was ook zo. De volgende dag sleepte Bertus zijn slaapzak naar buiten, klopte wat met de zak en de bevroren plakken soep vlogen er vanaf. Die werden weer keurig in een messtin gedaan. Voor de komende avond als ie weer een poging 'soep eten in je slaapzak' zou ondernemen.

De Vuurdoop

Onze opleiding werd afgesloten met een vuurdoop in de Harskamp. Die vond plaats in oktober 1969. We moesten ons tijgerend en ploeterend verplaatsen van de ene naar de andere kant van de baan. Intussen vlogen de kogels ons over het hoofd, maakte rook het zicht moeilijk en ontplofte hier en daar bommen. Zo zou dat dus zijn als er oorlog zou uitbreken. Maar niet al te veel aan denken.
We zouden nog een paar keer terugkeren naar het Infanterie Schiet Kamp de Harskamp. We moesten toen het zuiveren van een stedelijk gebied gaan oefenen. Granaten door de ramen van huizen gooien en dan het pand overnemen.Daarvoor gebruikten we enterhaken om via touwen naar de eerste verdieping te komen. Erg leuk als maten niet kunnen klimmen. We moesten ook letten op booby traps. Daarmee bedoel ik niet een soort beha, maar een valstrik met explosieven.

Op transport

Een week na mijn eindexamen, op 15 juli 1969, begaf ik me met de trein richting Zuidlaren. Vanaf Amersfoort stroomde de trein vol jongemannen met weekendtassen. Ik dacht : "Dat zijn dus de collega's." Tijdens de reis was het verdacht stil in de trein. Na een reis die eeuwen leek te duren kwam ik in Assen aan. Op het station in Assen stonden allerlei gasten in uniformen. We werden naar de bussen geloodst. Die situatie met die trein en die bussen en mensen die afgevoerd werden gaf me een merkwaardig gevoel. Maar ja, ik ben een naoorlogskind en heb al die verhalen over de transporten gehoord en gelezen. We vertrokken richting Zuidlaren.

Help, Mio inspectie!

Het begon vaak een paar dagen van tevoren. Dan liep de spanning op de kazerne merkbaar op. Er kwam inspectie. Niet zomaar een inspectie, maar een MIO inspectie! Het vreemde was wel, dat niemand mij wist te vertellen waar MIO voor stond. Maar goed, het was een inspectie van hoog niveau. Dus werd er gepoetst, geboend, geolied en geschrobd. Maar niet dat alleen, de parate kennis moest ook weer opgegraven worden. De hele week was de spanning op de kazerne voelbaar. Kader reageerde geprikkeld en voor je het wist zat je wegens een futiliteit achter de wacht. Achteraf bleek het zo'n typisch ambtenaren feestje te zijn. Je kent dat wel : elkaar oren aannaaien of eigenlijk 'maten naaien'. Je eigen collega ambtenaren een loer draaien.
Maar dan met zo'n boekje, waar allerlei regeltjes in staan. Want wie schrijft, die blijft. En flink staan juichen omdat ze iets gevonden hebben, wat volgens dat boekje niet klopt. Wij deden dan weliswaar oefeningen binnen het kader van de Koude Oorlog, maar zo'n MIO inspectie was pas echt oorlog. Leuk om als dienstplichtige naar te kijken. Meer niet. Want als de MIO inspectie goed verlopen was, werden wij niet op het feestje uitgenodigd. Maar ach, het waren ook geen vriendjes van ons.

Streeploos

Toen ik bevorderd werd tot korporaal, moest ik apart gaan eten. Ik mocht niet meer bij de manschappen zitten. Het vervelende voor mij was, dat ik me tussen dat korporaalsvolk niet op mijn gemak voelde. Vooral de beroeps (vaak chauffeurs / KVV'ers) voelden zich ver boven ons, dienstplichtigen, verheven. In hun kantine leefden zij zich lekker uit op het bedienend personeel, dat dienstplichtig was. Ik ben na die eerste keer nog een paar keer in hun kantine geweest, in de hoop met een incident te maken te hebben gehad. Maar dat was niet het geval. Dat beviel me dus niet. Helemaal niet omdat er flink gezopen werd en dan waren de reacties tegen het kantinepersoneel helemaal erg. Dat werd behandeld als voetenveeg. Luid schreeuwend vanuit hun stoel gaven zij het personeel zelfs opdracht de tv, die op nog geen 3 meter afstand stond, op een ander kanaal te zetten. Ik heb er nog wat van gezegd ("Mankeer je wat aan je handen?"), maar dat drong niet door de alcohol heen.  Bijna alles werd scheldend en beledigend aan het personeel opgedragen. Met dat gedrag wenste ik me niet te verenigen.
Dus besloot ik voortaan mijn strepen af te doen en gewoon naar de manschappenkantine te gaan en in de vreetschuur tussen hen plaats te nemen. Eén keer werd mij gevraagd : "Jij bent toch korporaal?". Toen heb ik "Nee hoor, gelukkig niet", geantwoord. Ik hoorde geen haan kraaien. Een leugentje om bestwil.

PX10


Onderhoud
Anno 2009. De vakbond heeft een oproep gedaan om je te melden, indien je voor 1996 als dienstplichtig militair bij Defensie werkzaam bent geweest en  wapenonderhoud hebt gepleegd.
Wat is het geval? Het schoonmaakmiddel dat voor wapenonderhoud werd gebruikt, de PX zoals we dat spul noemden, blijkt een kankerverwekkende stof te bevatten (benzeen). Er hebben zich inmiddels zo'n1.500 mensen gemeld waaronder een aantal gevallen waarin sprake is van kanker. Midden jaren 80 was de aanwezigheid van het benzeen al bekend bij Defensie. Pas in 1995 werd PX10 verboden.

Wij gebruikten dat spul ook om de wapens te reinigen. Hardstikke goed spul was die PX, maar zoals nu blijkt, ook zeer gevaarlijk voor de gezondheid. Voor alle zekerheid ga ik me toch maar even melden.

Oefening Pantserstorm

Het is  maandagochtend 5 januari 1970. Na de ontberingen in Sennelager (D) met rond de min 15 graden vorst in een tentje en de sneeuw, wachtte ons de dienstplichtigen van lichting 69-4 een andere uitdaging. De Charlie compagnie van het 44e Pantser Infanterie Bataljon uit Zuidlaren ging haar gevechtstraining verder uitbouwen met een verblijf van twee weken bij het Korps Commando Troepen te Roosendaal. Voor de Nederlandse dienstplichtige was 'Roosendaal' het synoniem voor 'afzien' cq bijna doodgaan. Meer dan tweehonderdduizend dienstplichtige soldaten zijn bij de commando's door de mangel gehaald van de oefening 'Pantserstorm'. Twee weken hindernisbaan, klimtoren, sjouwen, kippen slachten, brandnetels koken, gras vreten, roeien, gevechtsacties, zweten en klappertanden en vooral : zien dit alles te overleven. Onderweg naar Roosendaal reed een van de wagens in de buurt van Jutphaas om onverklaarbare redenen van een talud af. De wagen belandde op z'n kop in een sloot. Gevolg : 2 dode en een paar gewonden. De verongelukte maten waren soldaat Jansen uit het Limburgse Eijgelshoven en soldaat Walinga uit Wirden (Fr).  Niks bijzonders. Althans zo deed de legerleiding ons doen geloven. Er werd gereageerd alsof het een lekke band betrof en geen omgekomen maten. Verbijstering alom. Een valse start dus.
In de kazerne aangekomen wachtte ons geen een minuut stilte, maar een inspectie van de kleding. Een kapitein van de commando's (uiteraard met snor) kneep ons af. Al het wintergoed moest uit. Dus geen ondergoed met lange mouwen en/of pijpen en ook geen voeringen in de jas of wanten of (muts)sjaal. In de kou moesten we ons onder luid gebral van al het overbodige ontdoen. Het deed me even denken aan bepaalde situaties in de 2e Wereld Oorlog. De commando's zelf liepen rond in een overal met daaronder alleen een onderbroek. En het was toch echt rond het vriespunt. We moesten op stretchers in een grote tent slapen. De koude wind waaide onder de tent en het canvas van de stretcher door en mijn rug bevroor 's nachts. De halve puptent als onderlegger hielp nauwelijks. De eerste week was het veel stormbaantjes (een soort hindernisbaan) nemen, al dan niet met bepakking. Lopen dan wel speedmarsen moesten we ook veel. Trouwens, gewoon lopen kende men daar niet bij het KCT. Alles moest minstens in looppas. We moesten ook een toren beklimmen van zo'n 25 meter hoog. Vanaf die hoogte moesten we met een tokkel (stukje touw met twee houten handgrepen aan de uiteinden) naar beneden suizen langs een touw dat vanaf de toren naar de begane grond was gespannen. Vette shit dus. Vooral dat sprongetje van dat zitplankje op ruim 20 meter hoogte het luchtledige in was voor velen de eerste keer een flinke drempel. Net alsof je zelfmoord pleegde op commando : "Gooo!!" Voor anderen bleef het een te hoge drempel. Maar de keus was ook niet eenvoudig : de ziekenboeg of Pantserstorm. En de ziekenboeg was voor watjes. De ijskoude stalen constructie deed je handen bijna vastvriezen en herinnerden je extra aan het gemis van handschoenen. In de eerste week ijzelde het geregeld. Dus het lopen en vooral het speedmarsen (3 minuten hard en 1 minuut gewoon lopen met bepakking op je rug) verliep soms wel héél erg gladjes. Er werd heel wat gevloekt. De verkrampte manier van lopen deed me ook kennismaken met spieren waarvan ik het bestaan tot dan niet afwist.

Oefening Pantserstorm -2-

We hebben ook geroeid. Op de Bergse Maas, geloof ik.  Met zgn. aanvalsboten. Dat waren veredelde houten klompen, die legergroen getjet waren. Zonder buitenboordmotor, maar wel met houten peddels. We waren kort gehuisvest in Keizersveer. In zo'n boot zit je niet op je gemak. In gedachte zag ik de vijand de trage boot als een zeer gemakkelijk doelwit in het vizier krijgen. Aanvalsboten dus. Haha! Misschien in 1700 of zo. Om ons af te knijpen moesten we telkens de roeispanen uit het water halen en kaarsrecht omhoog houden. Het ijskoude Maaswater stroomde dan over je steenkoude knuisten. En sodeju als je die roeispaan liet zakken. Dan vloog opeens een flinke plens water over je heen. Ik zag wel dat ik niet voorin of achterin zo'n klomp moest gaan zitten. Die mannen waren de klos als we afgeduwd moesten worden of als we aan de overkant aankwamen. Een nat pak was de beloning voor hun haast of traagheid bij het aan boord gaan. Om dat soort situaties kon je beter niet lachen, tenzij je van zwemmen in je legeroutfit hield. We keken met smart uit naar week 3, als we deze ellende achter de rug zouden hebben. Maar het was pas de eerste week. Het beklimmen van de stalen toren ging niet iedereen goed af. Sommigen hadden last van hoogtevrees en kwamen niet verder dan een meter of twee van de grond. En er was dan nog ruim 20 meter te gaan. Het was een hele klus om zo'n maat van de toren los te krijgen. Hij klampte zich namelijk krampachtig vast aan het metaal en gilde als een mager varken als we zijn handen los wilden maken. Het ijs in de sloot onder de toren vertoonde een paar verdachte gaten, ter grootte van een mens.... Navraag leerde dat twee commando's in  opleiding in de ziekenboeg lagen. Ze waren naar beneden gelazerd, dwars door het ijs heen!  Niet echt een bericht om vervolgens enthousiast de toren in te klauteren. Aan de andere kant een impuls om beter te presteren dan een gevallen commando. 

Oefening Pantserstorm -3-

De tweede week van die februari-maand 1970 in Roosendaal bij het Korps Commando Troepen hield een oefening in. We moesten het geleerde van de eerste week in praktijk brengen. Een week lang waren we buiten bezig. Vaak overdag in een schuilbivak of hooiberg en 's nachts lopen. Of liever sjouwen, want we hadden een flinke bepakking op de bult mee. Een 'berenlul' werd deze categorie uitrusting onder de mannen genoemd. De opgerolde slaapzak met daar omheen je tenthelft werd in een hoefijzervorm om de pukkel gebonden. Het gewicht bedroeg tegen de 40 kilo, samen met je wapen, binnen- en buitenhelm en riem met allerlei tierlantijnen w.o. veldfles en bajonet aan je lijf. Het werd afzien, ook op het gebied van eten en drinken. De kapitein had ons beloofd, dat ons na de oefening, terug in Zuidlaren, een waar feestmaal wachtte. Omdat we 's nachts bijna niets zagen ben ik twee keer in aanraking gekomen met schrikdraad. Eén keer toen ik stond te plassen (de term 'knakworst' doet me sindsdien ergens anders aan denken) en een keer toen ik mijn geweer (een Fal) probleemloos tegen het draad had gezet en het later weer wilde oppakken. Volgens mij heb ik toen in dat weiland breakdancing uitgevonden. We raakten die week een paar keer soldaat Boersma kwijt. Die lag beide keren ergens in het donker, gezeten tegen een boom, te pitten. Niet leuk als je al weer zo'n uur op pad bent en er dan pas achter komt. Wat de oefening verder zelf betrof had ik er zowel fysiek als psychisch weinig moeite mee. In weer en wind lopen, het teamwerk, sjouwen en je grenzen verleggen liggen mij wel. En kippen slachten had ik al bij mijn opa en thuis vaak gezien. Trouwens op Curaçao hebben we vaak een kleine soort duif gevangen, geslacht, geroosterd en opgegeten. Niets nieuws onder de zon, dus. Het schuilbivak was wel het moment van de aanbrekende dag, waar ik naar uit keek. Een veilige plek zoeken, een soort bedje graven waar ik in mijn slaapzak zou gaan liggen en een dakje gemaakt van de halve tent of regencape. Want zonder dak boven m'n hoofd voelde ik me soms wel wat verloren. En dan lekker knorren. Ik heb het geen enkele keer koud gehad. Dat was wel het geval toen we de week ervoor nog in die tenten sliepen op het kazerneterrein.



Ingerukt, mars!

Samen met nog een paar anderen van onze lichting 69-4 zat ik in de zogenaamde Contact Commissie. Wij probeerden de belangen van onze dienstplichtige maten te behartigen. Dat viel niet mee in die tijd, want de democratie was in het leger compleet onvindbaar. We spraken met de kapitein Peters over bijvoorbeeld onze haardracht. Die mocht toch best wat langer. En liever niet meer op vrijdagmiddag na het laatste appèl alsnog naar de kapper gestuurd worden, omdat het haar te lang was. Met "te lang" werd dan bedoeld dat het haar de oorschelp raakte. Dat gebeurde bij soldaten met flaporen na een veel langere tijd dan bij de rest met normale oren. En dat was dus niet eerlijk. We wilden ook liever op zaterdag bij de eigen kapper in de stoel. De maandag erop mocht het dan gecontroleerd worden. Maar Peters was zoals altijd onvermurwbaar. Hij liet telkens merken dat hij en niemand anders de baas was. Dat overleg vond van onze kant altijd staande plaats. Weliswaar in rust, maar toch. Peters zelf zat dan achter zijn bureau en wij stonden dan voor hem.Hij had altijd een venijnige blik in zijn kraalogen en kon schreeuwen als de beste. We hadden het handboek soldaat goed bestudeerd en dat vond de kapitein niet leuk. Telkens als hij zijn standpunt ondermijnd zag door onze kennis van de regels, riep hij met rode kop : "Ik ben hier de baas! Geeft acht! Ingerukt, mars!"  En dan dropen we maar weer af naar onze kamers, om verslag uit te brengen van weer een mislukt overleg. Tijdens oefeningen was Peters heel vaak ziek. Tenminste dat werd gezegd. Dan nam luitenant Drolinga het stokje over. Die was ook beroeps, maar hij had vreemd genoeg net als bepaalde beroepssergeanten menselijke trekjes. Dus die was wel te pruimen.

Een dienstbevel weigeren

 

In Uruzgan heeft een peloton verkenners een dienstbevel geweigerd uit te voeren. Nou, dat is nogal wat. Maar ergens begrijp ik die gasten wel. In sommige gevallen zijn die bevelen pure zelfmoord. Het vervelende is dan, dat je eerst zo'n bevel moet uitvoeren en daarna mag je in beklag gaan. In het ergste geval vanuit je graf, denk ik, en anders vanaf je hospitaalbedje. Een groot probleem vond ik de intelligentie van ons kader. Niet dat ik mezelf slimmer vond, maar dat ze zelf niet eens in de gaten hadden hoe dom sommige bevelen overkwamen. Wij kregen bevelen, die je achter de oren deden krabben. Oké, het was maar oefening, maar het gaf wel aan hoe het in werkelijkheid eraan toe kan gaan. Zo moesten wij een mitrailleursnest bestormen, dat op een kale heuvel gelegen was. Vanuit dat nest was het heel eenvoudig om ons met mitrailleurvuur neer te maaien á la Hamburgerhill. Het was logischer om van afstand een granaat of een bom op dat nest te laten vallen, maar ach de infanterist heette niet voor niets kanonnenvoer. De pantserwagens waarin wij reden, werden doodskisten genoemd. Een eenvoudig doelwit voor anti-pantsergeschut. Als verkenner moet je over stalen zenuwen beschikken. Het is telkens weer de vraag of de vijand jou als eerste afknalt, of dat hij eerst een groep laat passeren en dan pas het vuur opent. Tijdens mijn diensttijd vond ik het al een zenuwenbaan. Lijkt me in een oorlogsgebied een job om compleet gek van te worden. Helemaal als je in een gebied bent, waar de vijand onzichtbaar heerst en je uitrusting verre van voldoende is. Wie een dienstbevel in oorlogstijd weigert, wacht de kogel is mij altijd gezegd. Nee, dan maar toch Nieuwersluis waar het Militair Penitentiair Centrum gevestigd is.

Mijn puptent



Twee halve maken een hele

Vraag mij niet waarom dat ding (hier twee in opgerolde toestand) puptent heet. Misschien een tent voor jonge honden? Het is trouwens niet eens een tent. Het is een tentje en dan ook nog de helft van een tentje. Het kan een heel tentje worden, als een dienstmaat samen met mij een compleet tentje wil opzetten. Hij heeft precies zo'n halve tent. Aan zo'n tenthelft zitten : een scheerlijn (het dikke touw dat om de tent gerold is), knoopsgaten en knopen. Met de laatste kan je hem aan een andere tenthelft vastmaken. Een tenthelft heeft ook 1 stok. Die bestaat uit drie delen. En een viertal haringen. Ze zijn van hout en natuurlijk legergroen van kleur. Samen met mijn dienstmaat Bertus heb ik dus twee tentstokken. Als het tentje is opgezet, passen we daar precies in. Het fijne van zo'n puptent is, is dat ie pikdonker is van binnen en water- en winddicht. Het vervelende van zo'n tentje is, dat je er vaak erg laat in ligt en midden in de nacht uitgeschreeuwd kan worden om wacht te lopen of vanwege een altijd loos alarm. En dan heb ik het maar niet over de lichaamsgassen, die het doek geregeld bol lieten staan. De tenthelft wordt gebruikt als we op bivak gaan. Bivak is een oefening, waar je ook 's nachts in het veld blijft. Als dat niet het geval is, dan is het een veldoefening. Na een veldoefening keren we dezelfde dag terug naar de kazerne.

Onvoorbereid en geen nazorg

de mist in
Laatst kreeg ik de vraag gesteld, in hoeverre ik als dienstplichtig soldaat voorbereid werd op bijv. blootgesteld worden aan lage temperaturen. Bij mijn weten kregen we niets te horen over voorbereidingen van dien aard. In het algemeen werd er geen aandacht besteed aan het welzijn van de soldaat. Er was wel zoiets als Welzijnszorg, maar dat ging over aalmoezeniers, tehuizen (PMT,  Protestants Militair Tehuis en K(atholiek) MT). We werden wel voorbereid op oorlogshandelingen, maar niet op mogelijke psychische gevolgen ervan. Ongevallen met dodelijke slachtoffers werden luchtig afgedaan met een praatje in de kantine ('nou jongens, wat was het erg vandaag hè?') gevolgd door een pilsje op de slechte afloop. Proost! Ik heb in die 18 maanden nog nooit zoveel volwassen jongemannen zien huilen. Die waren wat mij betreft bij voorbaat toch niet geschikt voor de dienstplicht? En nu, ruim 40 jaar later is het wat dat betreft nog steeds slecht gesteld bij Defensie getuige de vele veteranen met psychische problemen.

Vriend of vijand?

"Friendly fire", noemt men dat nog steeds. Niks "friendly" aan, aan dat vuur. Maar dat heeft men nu ook weer gemerkt. Erg triest, dat wel. In elke oorlog komen mensen om door "eigen vuur". Soms loopt het percentage op tot zo'n 25% van de slachtoffers. Zelf vond ik met name het op linie lopen (naast elkaar op één lijn) en tegelijk vuren één van de gevaarlijkste oefeningen in mijn diensttijd. Er waren altijd wel van die eikels, die de linie niet in de gaten hielden. Die liepen dan te ver vooruit of bleven achter je hangen. Vooral dat laatste was tamelijk beangstigend. Zo'n eikel zou je ter plaatse al een paar flinke stompen voor z'n kop willen geven. Al was het maar voor alle zekerheid. Om maar te zwijgen van al die keren, waarin een wapen tijdens de nacontrole nog een kogel in de kamer had zitten. Ondanks het commando "wapen ontladen". Ik kan me voorstellen dat in een oorlogssituatie in een vijandige omgeving, aangevuld met een forse dosis angst en stress je super "trigger happy" wordt. Het moment van overleven is daar. Het is dan niets meer of minder dan ik of hij, zonder je af te vragen : Friend or Foe?