De schuttersput

Als we op het oefenterrein bij Harderwijk aankomen, krijgen we te horen dat we een schuttersput moeten graven. We gaan namelijk een verdedigingslinie opstellen tegen de vijand. Tot dan wist ik niet beter dan dat de aanval de beste verdediging is, maar in het leger is alles heel anders. Niet iedereen heeft zin om zijn eigen graf te gaan graven. Wij, dienstplichtigen, hadden immers een heel ander beeld van oorlogvoering dan de beroepsmilitairen. Met veel gescheld en gezeur gingen we toch maar aan de slag. Niet iedereen bofte. Op sommige plekken lag veel grint in de zanderige grond. Weer anderen waren in zeer losse grond aan het graven. Die hadden halverwege de graafklus een vierpersoons put, door het continu instorten van de zijkanten. Maar ja, die put moest wel precies dáár komen volgens de sergeant. Een van ons had helemaal geen zin in graven. Toen hij daar op dreigende toon over aangesproken werd, was voor hem blijkbaar de maat vol. "De schep is hard en de kuil is diep, ja", reageerde hij kwaad naar de sergeant. Nou ja, hij hoefde tenminste niet meer te graven. Of beter, hij hoefde niet eens meer op oefening, want hij werd afgevoerd. De bofkont. In de put moest je ook een soort bankje maken om op te zitten. Ook moest je een schuin gegraven extra sleuf maken. Die was bedoeld voor handgranaten, die in je put terecht kwamen. Je moest dan zo'n granaat in die gleuf schoppen, wilde je zo'n klap overleven. In dat laatste geloofde ik niet. Wie zo'n granaat gooit, probeert dat ding te laten ploffen voordat ie bij jou de grond raakt. Dan maak je ook wel een trappende beweging. Maar dat zijn dan stuiptrekkingen. Oké, overleven zonder benen kan ook, maar toch. Inmiddels is het avond geworden en koud. Ik zit op het bankje in mijn put en staar vanuit mijn zelf gegraven graf naar de heldere lucht vol sterren. We mogen niet met elkaar praten, andere geluiden of licht maken. En lachen helemaal niet.