Mijnen vegen

 "Op je pens!", schreeuwt de sergeant. Als ik met de nodige traagheid, gekreun en gesteun op mijn buik lig, moet ik met mijn bajonet schuin voor me in de grond steken. Naast mij liggen in de brandende zon nog vier maten zogenaamd hun best te doen.
We zijn mijnen aan het prikken. Zodra je met de punt van de bajonet tegen iets hards stootte, moest je extra goed oppassen. De kans was namelijk groot, dat het een mijn was. We oefenden met die grote, groene, ronde metalen oefenmijnen. Zodra we er een gevonden hadden, moesten we die voorzichtig uitgraven. Met de bajonet en de blote knuisten. Zwetend van de spanning, terwijl de nagels zwart kleurden. We hadden niet eens veiligheidsbrilletje op. Gewoon lekker Spartaans. Net zoals die Amerikanen die staande in het veld, op een paar kilometer afstand, open en bloot naar het ontploffen van een atoombom moesten kijken. De naoorlogse soldaat was immers tegen alles bestand. Dat waren nog eens tijden!
Het lukte ons telkens alle mijnen te vinden. Want dienstplichtigen waren best wel slimme boys, vergeleken met de beroeps. Maar die beroeps hadden het wel voor het zeggen.