Als ik wakker word, schudt mijn bed heen en weer. Ik hoor
gezucht en gesteun om me heen. Als ik mijn ogen open doe, zie ik een paar
schimmige figuren. Dan dringt het tot me door dat ik met bed en al door de gang
ga, richting het washok. "Vannacht heb je rijles!", roept iemand lachend.
Het bed schommelt vervaarlijk heen en weer. Regelmatig bots ik aan weerskanten
tegen de muren. "Sturen jôh! Sturen!", klinkt het. Voor alle
zekerheid grijp ik me vast aan de rand van het bed. Dat had ik beter niet
kunnen doen, want dat betekent angst. "Hij schijt al zeven kleuren!",
roept iemand en direct daarna ga ik met bed en al op mijn gezicht. Terwijl ik
daar op de grond lig met het bed boven op me, schreeuwt iemand anders :
"Brand! Brand!" Even later worden het bed en ik met de brandslang
geblust. Ik onderga het hele ritueel gedwee, omdat ik weet dat elke vorm van
verzet tot nog meer grappen en grollen leidt. En ik breng de rest van de nacht
liever slapend in een ander bed door. De maten taaien lachend af naar hun bedden, terwijl
ze mij nog vrolijk feliciteren (ik ben geslaagd) en welterusten wensen.
Ik kruip onder het druipende bed vandaan en trek mijn natte onderbroek uit. Ik
loop terug naar mijn kamer en haal een handdoek en droog ondergoed uit de kast.
In het donker ga ik op zoek naar een leeg bed, terwijl ik me afdroog en een
broek aantrek.
Op een van de slaapzalen vind ik een leeg bed. Ik kruip onder de deken en
probeer weer verder te slapen. Ik troost me met de gedachte, dat ik in
elk geval de rijles achter de rug heb. De rest moet nog volgen.